In Nederland liggen honderden terpen die herinneren aan een tijd dat er nog geen dijken waren om de mens tegen haar natuurlijke vijand het water te beschermden. In gebieden die met enige regelmaat overstroomden werden kunstmatige heuvels opgeworpen, de terpen. Op deze terpen gingen onze voorouders wonen of ze gebruikten ze als tijdelijke vluchtplaats voor zichzelf en hun vee bij extreem hoog water.
Naar schatting zijn er in Nederland nog ongeveer 1200 terpen. De meeste liggen in het noordelijk kustgebied, maar er liggen ook terpen langs de grote rivieren en de voormalige Zuiderzee. De hoogste terp van Nederland, die van Hogebeintum is maar liefst 8,4 meter hoog. Er zijn verschillende type van terpen, zoals de radiale terp en de blokvormige terp. Daarnaast ontstonden langs drukbevaren kanalen handelsterpen, waarvan er een handvol uitgroeiden tot steden. Veel dorpsterpen, zelfs de allerkleinste, werden gesierd door een pontificaal in het midden gebouwd kerkje uit de middeleeuwen. Door terpafgravingen in de 18e en 19e eeuw ontstonden abrupte overgangen van de bebouwde dorpskern naar het landelijke gebied waardoor ze al vanaf grote afstand herkenbaar zijn.
1. Huisterpen – Met de hand gemaakte heuvels
Van oudsher heeft de zee een grote invloed gehad in het Noord-Nederlandse kustgebied. Omdat de strandwal hier niet gesloten is, overstroomde bij hoog water de zee in dit getijdengebied het land. Doordat de zee klei- en zanddeeltjes aanvoerde, kwam het land door sedimentatie langzamerhand steeds hoger te liggen. Dergelijke kwelders werden bij vloed meestal niet meer overstroomd en er ging vegetatie groeien. Deze vruchtbare kwelders werden in eerste instantie door de mens gebruikt voor de zomerbeweiding van het vee.
Rond 600 voor Christus gingen de eerste boeren permanent wonen op de hoogste delen van de kwelders, de kwelderwallen, en op de oeverwallen van binnenzeeën. Deze bevonden zich aan de zeekant en bestaan voornamelijk uit grover materiaal zoals zand en schelpenresten die tijdens overstromingen het eerste bezonken. Deze zanderige grond is losser van structuur en daarmee uitermate geschikt voor de akkerbouw.
Aanvankelijk bouwden de boeren hun huizen direct op deze hogere, en dus droge, locaties. Na verloop van tijd begon als gevolg van zeespiegelstijging het aantal overstromingen echter toe te nemen, waardoor men zich genoodzaakt zag de woonplaatsen op te hogen. Hiervoor gebruikte ze al het materiaal dat voorhanden was, zoals huisafval, mest, klei en zoden. Op deze manier ontstonden de terpen, in Groningen wierden en in het rivierengebied woerden of pollen genoemd. In eerste instantie waren het kleine huisterpen met slechts plaats voor een enkel huis. Door de eeuwen heen, afhankelijk van hoe groot de zeespiegelstijging in een periode was, werden de terpen in verschillende fasen verder opgehoogd.
2. Van huisterp naar dorpsterp
In de periode van 200 voor tot 200 na Christus groeiden de huisterpen uit tot grotere terpen, met plek voor meerdere boerderijen. Vanaf de negende eeuw na Christus ‘groeiden’ deze verder uit tot dorpsterpen, die in de eeuwen erna vaak nog hoger en groter werden. Veruit de hoogste terp in Nederland is die van Hogebeintum, waarvan de top op 8,4 meter boven NAP ligt. De op een na hoogste dorpsterp, die van het nabij gelegen Ferwerd, is met 6,6 meter boven NAP bijna 2 meter lager.
3. Type Dorpsterpen
De dorpsterpen hebben vaak een vergelijkbare opzet. Er zijn drie hoofdtypen terpen: de radiale terp, de blokvormige terp en de handelsterp. Maar veel dorpsterpen zijn mengvormen van deze 3 hoofdtypes.
3.1. Radiale terpen – Rond dorp opgedeeld in taartpunten
Radiale terpen zijn de oudste type dorpsterpen en komen voornamelijk voor in Groningen en oostelijk Friesland (Oostergo). Deze terpen zijn radiaal verkaveld: ze werden opgedeeld in ‘taartpunten’. Iedere boer was eigenaar van een taartpunt. De boerderijen stonden bijna altijd gegroepeerd in een cirkel, met de stal gericht naar de graslanden buiten de terp. Op de top van de terp bevond zich de drinkwaterdobbe, een gegraven poel met het zoetwater. De meeste dobben zijn in de loop der eeuwen verdwenen, maar op de top van een aantal kleinere akkerterpen, zoals die van Groot Maarslag en Nijenklooster ligt nog een dobbe.
Naarmate de terp hoger en groter werd, werden de boerderijen geleidelijk verder van de top van de terp af gebouwd, want zelfs daar was het droog genoeg. Op deze manier profiteerden de boeren maximaal van de vruchtbare graanakkers op de hogere delen van de terp. Mooie voorbeelden van radiale dorpsterpen zijn die van Biessum en Spijk (GR).
In veel gevallen liep de radiale percelering ook nog door in het omliggende land, en werden daar begrensd door van nature aanwezige kreken. Dit straalsgewijze verkavelingspatroon buiten de radiale terpen is nog steeds goed zichtbaar op plekken waar geen ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, zoals rondom Brantgum en Oosterend (FR).
3.1.1. De Ossengang – Rondweg rond de dorpsterp
Aan de voet van de radiale terp werd een rondweg aangelegd, de ossengang. De langs de ossengang liggende boerderijen waren met het stalgedeelte naar het omliggende land gericht. Het vee werd via de ossengang van de boerderij naar de weilanden op de lager gelegen kwelders geleid. Buiten de ossengang lag vrijwel altijd een ringsloot aan de voet van de terp. Deze sloot diende om zout water bij overstromingen snel naar open geulen en kreken af te voeren en waarschijnlijk ook om aantasting van de terp door golfslag te verminderen. De ossengang is ook tegenwoordig in diverse terpdorpen nog grotendeels onverhard aanwezig zoals in Groot Maarslag en Wetsens.
Bijzonder zijn ook de dubbelwierde van Feerwerd, met twee aan elkaar vastgegroeide ossenwegen in de vorm van een 8. En Middelstum heeft zelfs twee rondwegen rond de wierde liggen doordat in de 20e eeuw de nieuwbouw aan alle kanten rondom de wierde heeft plaatsgevonden, en zelfs in grote mate ook radiaal van opbouw is.
3.2. Blokvormig verkavelde terpen
Het tweede hoofdtype terp heeft een vierkant of rechthoekig verkavelingspatroon. Het verkavelingspatroon van dergelijke terpen was meestal onregelmatig van vorm omdat er bij het begrenzen van de kavels was uitgegaan van de oude natuurlijke lijnen van de kwelderwal of waterlopen in het kwelderlandschap. De de overgang van terp naar het omringende landschap is vaak geleidelijker door het ontbreken van de ossengang.
Grote percelen die op deze manier ontstonden en aanvankelijk gemeenschappelijk in gebruik waren, zijn naderhand op een regelmatige manier onderverdeeld in kleinere eenheden. De kerk staat meestal aan de rand van de wierde en de boerderijen liggen verspreid over de terp, soms er midden op, maar meestal op de rand, dichtbij het grasland. Voorbeelden van dergelijke blokvormige terpen zijn Ferwerd, Huins en Boer.
3.3. Handelsterpen – Langwerpige terp naast waterweg
Vanaf circa 700-800 na Christus kwam het Friese kustgebied op het kruispunt te liggen van belangrijke Europese handelsroutes, en ontstond een nieuw type terp, de handelsterp. Deze lagen meestal op de (verhoogde) oeverwal langs een kreek of een zeearm vlak achter de kust. Het zijn langgerekte terpen met een aan beide zijden bebouwde rechte hoofdstraat. In tegenstelling tot de oudere terpen, waar de bebouwing voornamelijk uit boerderijen bestond, waren deze terpen gericht op het drijven van handel en bestond de bebouwing voornamelijk uit dicht op elkaar gebouwde huisjes van ambachts- en kooplieden. Aangezien de handelscontacten in die tijd voornamelijk over water verliepen, liep de hoofdstraat vaak aan beide zijden dood, met de kerk aan een van beide kanten, zoals in Oldeboorn, Holwerd of Garnwerd.
Ook werden er terpen die oorspronkelijk een agrarische functie hadden omgevormd tot handelsterpen, zoals Ee en Winsum. Ze worden ook wel handelsterpen genoemd, omdat de bevolking hoofdzakelijk uit ambachtslieden en handelaren bestond. Ook vier van de Friese Elfsteden vallen in deze categorie: Leeuwarden, Bolsward, Franeker en Dokkum.
4. Terpenrijen – Dorpsterpen als kralen aan een snoer
Doordat de mens de terpen opwierp op een plaatsen die van nature al hoger in het landschap lagen waren kwelderwallen en oeverwallen voorkeurslocaties. Hierdoor ontstonden terpenrijen: dorps- en huisterpen die als kralen aan een snoer op één lijn liggen. In het westen van Friesland ontstonden er tussen 500 voor en 500 na Christus een aantal keren nieuwe, parallel aan elkaar gelegen, kwelderwallen langs de kust, waardoor hier van zuid naar noord steeds jongere terpenrijen naast elkaar liggen.
Door inklinking zijn deze kwelder- en oeverwallen later weer in hoogte gedaald. Hierdoor zijn deze wallen zelf tegenwoordig veelal slecht herkenbaar in het landschap, en wordt hun locatie tegenwoordig alleen nog verraden door de dorpsterpen die er op een rijtje op liggen.
4.1. Terpenrijen in Nood-Nederland
- Op kwelderwal oostelijk van de voormalige binnenzee Middelzee doorlopend langs de Friese Waddenkust: Leeuwarden, Jelsum, Cornjum, Stiens, Hijum, Hallum, Marrum, Ferwerd, Blija, Holwerd, Ternaard.
- Op Groningse oeverwal oostelijk van voormalige stroombedding van rivier de Hunze doorlopend tot de westelijke oeverwal van de voormalige rivier Fivel: Adorp, Sauwerd, Winsum, Baflo, Rasquert, Warffum, Usquert, Rottum, Kantens, Toornwerd, Middelstum, Westerwijtwerd.
- Op Kwelderwal op de locatie van de Friese Waddenkust rond het jaar 0: Midlum, Herbaijum, Franeker, Schalsum, Peins, Slappeterp, Beetgum.
- Op oeverwal oostelijk van de voormalige rivier de Fivel: Ten Post, Winneweer, Garrelsweer, Loppersum, Eenum, Leermens, Godlinze en Spijk.
- Op kwelderwal op de locatie van de Friese waddenkust rond 150 na Christus: Wijnaldum, Dongjum, Boer, Ried, Berlikum
- Op kwelderwal op de locatie van de Friese waddenkust rond 400 voor Christus: Winsum, Baaium, Dronrijp, Menaldum.
5. Kerk op de Terp – Van de zijkant naar de top
Op bijna elke dorpsterp, hoe klein het dorp ook is, staat een kerk. Tussen 850-1050 kreeg de katholieke wereld langzaam greep op het noordelijke kustgebied en bouwde er vele kerken. De eerste kerken werden meestal aan de rand van de dorpsterp of op een aparte kerkterp tegen de dorpsterp aangebouwd zoals in Ferwerd en Winsum. De boeren hadden de terpen met veel inspanning gebouwd en het akkerland op de terp was veruit het vruchtbaarste land in de omgeving en daarom te belangrijk om er een kerk te bouwen. Bovendien bevond de drinkwaterdobbe zich van oudsher op het hoogste punt van de terp.
Nadat er dijken waren aangelegd, zo vanaf 1050, werden de kerken veelal wel op de top van de terp gebouwd. Door de dijkaanleg was er in het voormalige kweldergebeied veel nieuwe vruchtbare landbouwgrond ontstaan, en werden de graanakkers op de terpen minder belangrijk. Anderzijds was het aanzien van de kerken juist gegroeid. In een aantal gevallen werd rondom het kerkhof rondom de kerk een kleine gracht gegraven ter vervanging van de dobbe, zoals in Godlinze en Fransum. In de loop der tijd ontstond er rondom diverse terpkerken een kerkring van een aaneengesloten bebouwing van huizen, zoals in Spijk (GR), Niehove en Oosterend.
Een bijzonder fenomeen in Noord-Nederland zijn de vele tientallen terpdorpen met minder dan 50 inwoners waar zich op de terp nog steeds een veelal zeer oude kerkje bevind, zoals Fransum, Leegkerk en Jouswier. Dit komt doordat veel terpen na het aanleggen van de dijken in de loop der eeuwen ontvolkt raakten.
6. Kastelen op terp
Naast huisterpen werden er in Noord-Nederland ook honderden hege wieren of stinswieren aangelegd: terpen met daarop een versterkte toren. De verdedigingstoren op dit Noord-Nederlandse equivalent van het mottekasteel was in eerste instantie van hout. Later werd deze vervangen door een stenen woontoren met dikke muren, een stins. Er waren honderden stinswieren in Friesland en Groningen waarvan er tegenwoordig nog maar vijf over zijn. In alle gevallen is de op de hege wier gebouwde stins verdwenen, en resteren alleen de kunstmatige heuvels nog, zoals de Hege wier bij Menaldum en de Popmastins.
Naast op huisterpen, werden er ook kastelen op of aan de voet van dorpsterpen gebouwd. Ook hiervan zijn de meeste afgebroken, maar er zijn nog een aantal kasteelterpdorpen met een intact kasteel, zoals Marsum, Jelsum en Cornjum.
7. Afgegraven en verdwenen terpen
De aarde waaruit terpen bestaan heeft een hoog fosforgehalte en is daardoor uitermate geschikt als meststof. Vanaf ongeveer 1840 werden dan ook veel terpen op grote schaal afgegraven. De grond werd gebruikt ter verbetering van de arme Drentse en Friese zandgronden. De terpaarde werd met de hand afgegraven en vervolgens met kruiwagens, en later met kipkarren over een smalspoor, naar de wachtende schepen in de nabij gelegen kanalen vervoerd.
Meer dan 50% van de terpen in Noord-Nederland zijn rond 1900 helemaal afgegraven. Na het aanleggen van de zeedijken in de 11e eeuw, waren talloze dorpsterpen in de eeuwen erna ontvolkt geraakt omdat de boeren naar het omringende platteland waren getrokken. Deze vrijwel onbebouwde akkerterpen waren ideaal voor de commerciële terpafgravingen. Tegenwoordig zijn er nog maar enkele akkerterpen over die vrijwel onaangetast zijn, zoals Fransum, Groot Maarslag en Saaksum.
Van dorpsterpen die gedeeltelijke bebouwd waren werd alleen het onbebouwde deel afgegraven. Om maar zoveel mogelijk terpaarde te kunnen winnen, werden de terpen naast de bebouwing loodrecht naar beneden afgegraven. Hierdoor ontstonden de kenmerkende steilranden die soms meters diep waren. Sommige dorpsterpen werden zodanig rigoureus afgegraven, dat alleen de centraal gelegen kerk omgegeven door steilranden overbleef, zoals bij Hogebeintum en Aalsum.
Bij de terpafgravingen werden ook veel bodemschatten gevonden, alhoewel de meeste verloren zijn gegaan. Echter, de vele gouden, zilveren en bronzen sieraden en munten die bewaard zijn gebleven laten zien dat het bepaald geen armoe troef was in de kuststrook van Noord-Nederland. Niet voor niets behoorde in de zevende en achtste eeuw de Friese kuststrook, die toen liep van Vlaanderen tot Groningen, tot de dichtst bewoonde gebieden van Europa. Ook blijkt uit de vondsten dat van een isolement geen sprake was. De bewoners van de terpdorpen dreven handel met onder meer Scandinavië en Engeland. En de vele Romeinse vondsten laten zien dat het gebied ook mondiaal meetelde.
Tegenwoordig probeert men een deel terug te draaien door afgegraven wierden weer op te bouwen, zoals de dorpsterpen van Wierum en Englum
Bezienswaardigheden
- Bezoekerscentrum van Hegebeintum (Pypkedyk 4, Hogebeintum, Friesland)
- Museum Wierdenland (Van Swinderenweg 10, Ezinge, Groningen)
- Openluchtmuseum het Hooge Land (Schoolstraat 4, Warffum, Groningen)
- Museumdorp Aldfaers Erf (Meerweg 4, Allingawier, Friesland)